De financieringskwestie van het klimaat zal centraal staan op de COP21 top. Elke lidstaat komt zijn toekomstige financiële bijdragen toelichten opdat de internationale gemeenschap zou overgaan tot actie. Maar de cijfers per lidstaat zijn soms misleidend... ook in België.
De financiële bijdragen van de lidstaten zullen één van de grootste uitdagingen zijn op de klimaattop die op 30 november start in Parijs (COP21). Maar door de verschillende berekeningsmethoden die elke lidstaat hanteert, is er geen globale visie over het internationale budget beschikbaar om de klimaatcrisis aan te pakken en de energietransitie te waarborgen. En met reden !
De nationale overheden wachten momenteel de impact af van de aankondigingen op de klimaattoppen. Laat staan dat er reeds bepaalde benaderingen werden vastgelegd in de manier waarop de financiële bijdragen worden berekend. Door simpelweg een gift ? Door een contractuele verplichting ? Door een voorschot ? Door een lening ? Met of zonder rente ? Door een rendabele investering ? Door een eenvoudige boekhoudkundige afschrijving ? Uiteindelijk kan er van de bedragen die eerst royaal werden beloofd, uiteindelijk bijna niets overblijven. En zonder een budget staat de internationale gemeenschap machteloos om het hoofd te bieden aan de toekomstige uitdagingen.
De kwestie is zo belangrijk dat het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (CNCD / 11.11.11) er onlangs een seminarie over heeft georganiseerd : « Het akkoord van Parijs, een kwestie van middelen ? » (Presentaties hier beschikbaar). Een evenement dat de bewuste schattingsmanoeuvres belichtte…
Een aloude gewoonte
Al sinds de top van Rio (1992) lag de vraag reeds op tafel : Hoe zijn we van plan om de inspanningen die nodig zijn, om te breken met onze koolstofverslaving en de op hol geslagen klimaatverandering die daarvan het gevolg is, te financieren ? In eerste instantie waren de landen het eens over de principes en het vastleggen van de procedures voor het verzamelen en gebruik van dergelijke financiële bijdragen.
Het was pas vanaf 2001, tijdens de COP6bis (de verklaring van Bonn) en COP7 (Marrakech-akkoorden), dat de bedragen vorm begonnen te krijgen. De internationale gemeenschap legde een totaal jaarlijks bedrag vast van 450 miljoen dollar en drie gespecialiseerde fondsen om deze te beheren. Maar al snel bleek dit bedrag belachelijk laag in vergelijking met de uitdagingen en de reeds opgelopen schade door het klimaat. Geleidelijk aan werd de financiële kwestie door de klimaatverandering een pijnlijk onderwerp tussen rijke en arme landen. Dit kwam aan het licht in 2009 in Kopenhagen (COP 15). De zuidelijke landen, meer kwetsbaar voor klimaatveranderingen, lieten duidelijk hun verlies van vertrouwen merken over de bereidheid van de rijkste landen om met geld over de brug te komen.
Drie fases om de bijdragen bijeen te krijgen
Het totale bedrag werd herzien en opgesplitst in drie fases. De noordelijke landen zullen samen jaarlijks 30 miljard dollar bijdragen over de periode 2010-2012 en tot 2020 jaarlijks 100 miljard dollar. Over de derde fase (de periode na 2020) zal er in Parijs worden onderhandeld.
Het ziet ernaar uit dat deze gesprekken moeizaam zullen verlopen : de officiële experts spreken over veel hogere bedragen om de uitdagingen te kunnen aangaan. Zo werd er ook in een rapport van juni 2015, dat werd bezorgd aan de Franse président Hollande ter voorbereiding van COP21, gewaarschuwd : « De jaarlijkse 100 miljard $ zal niet voldoende zijn om de transitie te maken naar een koolstofarme wereld, er zijn jaarlijks duizenden miljarden dollars nodig. »(lees de samenvatting of het volledige rapport).
Momenteel hebben de landen die bijdragen zich min of meer gehouden aan de verbintenissen voor de eerste fase, met uitzondering van een paar slechte leerlingen … waaronder België (zie hieronder). De volgende fase van de jaarlijkse 100 miljard verliep aanvankelijk woelig, ondanks de verwachte obstakels (jaarlijkse bijdragen, nieuwe en aanvullende financiering, diversiteit van de publieke en private bronnen, de bestemming van de fondsen, enz.). Maar niettemin werd er reeds 52 miljard en 62 miljard vrijgegeven, respectievelijk voor de jaren 2013 en 2014. Terwijl 2015 er veelbelovend uitziet met een bedrag van meer dan 87 miljard. Echt ?
Dubieuze methodologie
Als men de cijfers grondiger analyseert, verbergen deze cijfers vaak andere realiteiten. Een VN-rapport, gepubliceerd in oktober vorig jaar, evalueert de reeds vrijwillig gestorte nationale bijdragen (147 regeringen). De bijdragen lijken zeker aanzienlijk, maar zijn niet te vergelijken met elkaar. De meeste landen die bijdragen hebben hun bijdrage aan de wereldwijde klimaatinspanningen zo weinig mogelijk transparant gemaakt, volgens goed doordachte strategieën.
De aangekondigde bedragen zijn inderdaad een verzameling van private en publieke steun van zeer uiteenlopende en twijfelachtige aard. Zo overweegt de helft van de landen om gebruik te maken van de flexibele mechanismen (het fameuze propere ontwikkelingsmechanisme door het Protocol van Kyoto) en laten hun klimaatinspanningen afhangen van de omvang van de financiële en technologische steun die andere landen – al dan niet – zullen toekennen.
Erger nog : « Het bleek, zegt Romain Weikmans, expert in deze zaken aan de ULB en de Brown University (USA), dat een groot deel van de genoemde financiële bedragen slechts het resultaat zijn van een boekhoudkundige herboeking van reeds toegewezen bedragen aan posten, zoals onderwijs en gezondheidszorg, bijvoorbeeld. (…) Het is opvallend dat meer dan 5 jaar na het akkoord van Kopenhagen, de beoordelingsmethoden van de financieringen zijn nog steeds niet zijn vastgelegd, in het bijzonder die met betrekking tot de privéfinanciering. »
De afgelopen jaren is er een echte dubieuze methodologie ontstaan, ook in België.
België, slechte leerling…
In de periode 2010-2012, bleef België bleef ruim onder de jaarlijks toegezegde € 50 miljoen dollar (zie onderstaande grafiek). Vervolgens lijkt het of de Belgische regering zijn goede wil toont met bedragen die dichter liggen bij de verwachtingen van de VN (78 miljoen dollar in 2013 en 96 miljoen dollar in 2014). Maar deze cijfers zijn in feite een wijziging in de methodiek om ons klimaatbijdrage groter te doen lijken… ten koste van de overheidsuitgaven voor ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden.
De 3 scenario’s van de Belgische financiële bijdrage aan het klimaat voor Horizon 2020 : 97 miljoen € (laag scenario), 255 miljoen € (gemiddeld scenario) et 413 miljoen € (hoog scenario). Een methodologische aanpassing in 2013 doet uitschijnen dat België zich situeert in het gemiddeld scenario. Bron : Institute for European Environmental Policy.
Deze methodologische truc probeert het gebrek aan politieke wil weg te moffelen.
De federale en gewestelijke regeringen hebben er 6 jaar over gedaan om tot een voorakkoord te komen over de verdeling van de intra-Belgische inspanningen voor het klimaat (« lastenverdeling ») … dat dan wordt afgevoerd wegens meningsverschillen. Een betreurenswaardige impasse die de kritiek onmiddellijk deed aanzwellen (lees het persbericht van Greenpeace « Ministers blijven beter weg van klimaattop Parijs »).
Dit gekibbel illustreert tot in het absurde de problemen die de partijen hebben om het met elkaar eens te worden over een gemeenschappelijk project en een billijke financiering. En de min of meer verborgen compromissen die ermee gepaard gaan. Het zijn waarschijnlijk die kleine vriendendiensten die één van de grote twistpunten zullen zijn in Parijs.
De valkuilen van de collectieve actie
De onderhandelingen zullen niet enkel gaan over het bedrag van de bijdragen, maar ook over het gebruik ervan. De regels – die door de opeenvolgende COP zijn vastgelegd – voorzien een evenwicht tussen de financiering van maatregelen voor de beperking van de uitstoot van broeikasgassen (« mitigation » in het Engels) en de acties voor het herstellen van de schade die reeds is opgelopen (« adaptation »).
Maar uit de 147 nationale rapporten die reeds naar de VN werden opgestuurd, blijkt dat slechts 16 % van de toezeggingen gaan over acties voor het herstellen van de schade die reeds is opgelopen in de meest kwetsbare landen. Reden : gezien de regio’s waarvoor zij bestemd zijn, geniet de « donor » maar weinig van het terugverdieneffect in termen van investeringsrendement. In tegenstelling tot de bijdragen bestemd voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen die de sleutel kunnen zijn tot winstgevende markten.
Romain Weikmans (ULB University en Brown) stelt zich daarom vragen over de werkelijke beweegredenen van deze nationale verslagen : « Is het wel een goed idee om nauwgezet de voortgang te evalueren of ten allen prijze aantonen dat de ontwikkelde landen reeds hun bijdrage hebben geleverd ? De administratie en rapportering van de klimaatfinanciering zijn duidelijke voorbeelden van valkuilen van collectieve actie, waarin geen enkel land er belang bij heeft om zijn praktijken aan te passen. Vandaar de noodzaak om innovatieve financieringsbronnen te heroverwegen, zoals de koolstoftaks of de belasting op financiële transacties. »
Toekomstige pistes
In deze tijden van economische crisis, zullen de regeringen, beperkt door krappe budgetten, inderdaad in de verleiding komen om een aantal pistes die nog onvoldoende werden onderzocht te heroverwegen, namelijk op gebied van fiscaliteit en markten (koolstofbeurs, koolstofpad, …). Zij zullen misschien ook de relevantie van de subsidies voor fossiele brandstoffen in vraag stellen, die grotendeels verantwoordelijk zijn voor de opwarming van de aarde. Want ondanks de uitdagingen, blijven de overheden massaal energiebronnen ondersteunen met een grote uitstoot van broeikasgassen. Zo blijkt uit een recent rapport van het Internationaal Monetair Fonds dat er in 2015 voor € 4,740 miljard euro subsidies werd uitgegeven aan fossiele brandstoffen.
Het bewijs dat er financiën beschikbaar zijn en indien verantwoord aangewend, één van de hefbomen zouden kunnen zijn naar een koolstofarme samenleving.